De economie van Gambia behoort tot de zwakste in de wereld. Het inkomen per hoofd van de bevolking was in 1999 $1030 (Nederland $23.100). De Gambiaanse economie is voornamelijk een agrarische. Belangrijkste exportproducten vormen nog steeds pinda's en pindaproducten als pindaolie en veevoer. Deze monocultuur betekent dat Gambia sterk afhankelijk is van de pindaprijzen op de wereldmarkt en daardoor heeft de economie een wankele basis. Met steun van voornamelijk Britse ontwikkelingsgelden wordt geprobeerd de productiemethoden te verbeteren en de verbouw van andere gewassen te stimuleren. De nadruk ligt op de ontwikkeling van de landbouw en irrigatie van de moerassen rond de Gambia-rivier. Er worden verder nog kleine hoeveelheden specerijen, papaja's, mango's, katoen, gierst, bananen en palmboomproducten geëxporteerd. De meeste landbouwproducten zoals granen worden echter voor binnenlands gebruik geteeld.
Belangrijke handelspartners wat de uitvoer betreft zijn voor Gambia Guinee-Bissau, Groot-Brittannië, Nederland (1995: € 1,1 miljoen), Frankrijk, Mali en Senegal (ook smokkelhandel). De totale export bedroeg in 1998 $132 miljoen. Andere belangrijke exportproducten zijn vis en visproducten, met name gedroogde vis, die voor het grootste gedeelte naar landen in de regio gaan.
25% van het nationaal inkomen is op dit moment afkomstig van de toeristenindustrie. Met name de kuststrook wordt steeds verder ontwikkeld ten behoeve van het toerisme. Het toerisme begon in het midden van de jaren zestig op gang te komen. In 1966 bezochten 300 toeristen Gambia, eind jaren zestig waren dat er al enkele duizenden, met name uit Zweden. In 1988/1989 kwamen er zo'n 110.000 toeristen naar Gambia, waarvan 17.000 Nederlanders. In de jaren '80 en '90 groeide het toerisme elk jaar ongeveer tien procent.
Veel goederen en producten worden geïmporteerd, met name voedings- en genotmiddelen. Verder o.a. machines, oliën en vetten, chemische producten en textiel. Belangrijke handelspartners wat de invoer betreft zijn China, Groot-Brittannië, Nederland (1995 € 21,7 miljoen), Frankrijk, Duitsland, Hongkong, België en Senegal. De totale import bedroeg in 1998 $201 miljoen. De meeste werkende mensen in Gambia hebben twee bronnen van inkomsten. Ten eerste een officiële baan en ten tweede inkomsten uit de verkoop van met name zelf geteelde landbouwproducten.
Bijna 500.000 mensen verdienen aan de markthandel en 150.000 daarvan hebben een bedrijfje of winkeltje. De industrie stelt nog niet veel voor in Gambia. Er is wat verwerkende industrie van landbouwproducten en er zijn wat emballagefabrieken. In Gambia leeft vijftien procent van de bevolking onder de armoedegrens wat betekent dat ze niet in staat zijn om in hun eerste levensbehoeften te voorzien. Achttien procent leeft op die grens en 67% leeft boven de armoedegrens.
Voor de zeevaart is alleen de haven Banjul aan de monding van de Gambia-rivier van belang; de rivier is vooral belangrijk voor de binnenvaart. Van de wegen (2386 km in totaal) is 750 km het hele jaar door te berijden. Er lopen twee routes van west naar oost door Gambia. Een ervan loopt ten noorden van de Gambia-rivier en is onverhard. De andere route loopt ten zuiden van de Gambia-rivier en is verhard. De enige luchthaven van betekenis is Yundum, vlakbij Banjul.