Een onbekend volk liet omstreeks 700 na Chr. stenen achter die in de vorm van cirkels zijn geplaatst. Deze stenen cirkels zijn te vinden nabij Wassu, aan de zuidkant van de Gambia-rivier. Vreemd genoeg liggen alle andere gevonden cirkels ten noorden van de rivier. In die tijd trokken de Arabieren door de Sahara en veroverden langzamerhand Noord-Afrika. Berbers werden naar het zuiden gedreven en op hun beurt werden de Wolof en de Mandinka gedwongen zuidwaarts te trekken, o.a. naar het gebied van het huidige Gambia. Er begonnen zich volkeren en stammen te vormen die rond 1100 werden veroverd door het koninkrijk Ghana, toen gelegen op de plaats van het huidige Mali en Mauritanië. Hierna vielen Berberstammen Gambia binnen, en met hen kwam de islam. Aan het begin van de 14e eeuw viel de keizer van Mali binnen en weer werd Gambia veroverd. Ook de keizer was een afstammeling van Berbers. Gedurende de 16e eeuw ontstonden er handelsbetrekkingen tussen in Gambia wonende Berbers en stammen uit het grensgebied van Mali en Nigeria. Er ontstonden weer nieuwe stammen, Songhai genaamd.
Ondertussen kwamen de blanken in Afrika aan en de Berbers trokken zich terug naar Mali vanuit het gebied van de Gambia-rivier. Hierna ontstonden onderlinge twisten bij het Songhai-volk en de Songhai vormden daardoor een gemakkelijke prooi voor de Spanjaarden en Portugezen. Het waren Spaanse en Portugese moslims, uit Europa verdreven door christelijke troepen, die voor de kust van Gambia verschenen. In 1456 voeren de Portugezen op initiatief van Hendrik de Zeevaarder de Gambia-rivier op. Op een eiland in de rivier werd een handelspost, Ilha de San Andrea, ingericht en de Portugezen heersten over het hele gebied langs de rivier. Vanaf 1501 werden de eerste slaven verkocht naar met name Spanje. De Britten pakten het groot aan en het eerste grote slaventransport dateert van 1562 naar Groot-Brittannië. Meteen daarna begonnen de slaventransporten naar Amerika en het Caraïbisch gebied. Men schat dat tussen 1501 en 1856, het jaar waarin Amerika de slavernij afschafte, ruim 12.000.000 slaven vanuit Gambia naar Amerika werden getransporteerd. Dit gebeurde onder mensonterende omstandigheden en waarschijnlijk stierf meer dan de helft van de slaven tijdens de reis. Eind zeventiende eeuw waren er in het Senegambiaanse gebied meer dan tien forten en posten voor de slavenhandel. Gambia en de slavenhandel kwamen uitgebreid aan bod in de bestseller van schrijver Alex Haley, Roots. Ook de televisieserie die naar aanleiding van het boek werd gemaakt maakte veel indruk.
In 1651 liet de Duitse hertog Courland het eerste fort op het Ilha de San Andrea bouwen. In 1661 werd Ilha de San Andrea door de Britten bezet en ze bouwden een nieuw fort dat Fort James genoemd werd, naar de Engelse koning James II. De Britten kwamen echter veelvuldig in conflict met vijandige stammen en met Franse soldaten. In 1681 stichtten de Fransen op de noordelijke oever van de Gambia-rivier een enclave, Albadarr of Albreda genaamd. Na een grote brand in 1686 verlieten de Fransen Albadarr. In 1689 werd het weer veroverd door de Britten en in 1695 eisten de Fransen het gebied weer op en verwoestten Fort James. Ook aan het begin van de achttiende eeuw was het steeds stuivertje wisselen wat Fort James betrof. En uiteindelijk is gedurende de 300 jaar durende bezetting het eiland minstens 10 keer van eigenaar verwisseld. Het verdrag van Parijs in 1763 leek uitkomst te bieden. Gambia zou Brits worden, terwijl de Fransen in Albadarr mochten blijven. Nu werden de Britten echter weer verdreven door inboorlingen en grepen de Fransen weer hun kans. In 1779 werd het eiland door de Fransen bezet maar uiteindelijk werd Gambia in 1783 door het verdrag van Versailles toegekend aan de Britten, en buurland Senegal was voor de Fransen. De grenzen van het gebied stonden echter nog lang niet vast. Deze werden pas in 1884 vastgesteld tijdens de Conferentie van Berlijn. Vanaf 1920 werd Gambia een Brits protectoraat. In de twintigste eeuw stortte het Britse wereldrijk langzaam ineen en zaten er voor Gambia grote veranderingen aan te komen.
Aan het begin van de jaren zestig stichtte David Jawara de People's Progressive Party. Deze partij won in 1962 de verkiezingen en werd grootste partij in het pas opgerichte Gambiaanse parlement. Op 18 februari 1965 werd Gambia onafhankelijk, zij het nog onder de vlag van het Britse Gemenebest als onafhankelijk lid. Jawara werd de eerste premier van Gambia. In 1967 werd er door Gambia en Senegal een samenwerkingsverdrag ondertekend dat er toe moest leiden dat de beide landen als één land , Senegambia, verder zouden gaan. In 1976 werden de grenzen tussen beide landen opnieuw vastgesteld en tussen 1982 en 1989 vormden ze een statenbond. Dat verdrag werd in 1989 weer opgezegd omdat Senegal vond dat Gambia zich niet snel genoeg ontwikkelde. Gambia besloot toen om zelfstandig te blijven.
Pas in 1970 werd Gambia volledig zelfstandig met Jawara als eerste president. Gambia was de laatste Britse kolonie in Afrika die onafhankelijk werd. In 1980 en 1981 werden er samenzweringen tegen Jawara ontdekt, en krijgsmacht (200 man) en politie (700 man) werden uitgebreid. Enige tijd later werd de krijgsmacht weer uitgebreid en dat leidde uiteindelijk in 1994 tot een staatsgreep door luitenant YahYa Jammeh, die overigens zonder bloedvergieten tot stand kwam. Men beschuldigde Jawara van corruptie. Ook profiteerde de gewone bevolking te weinig van de toenemende inkomsten uit de toeristenindustrie. Jawara vluchtte naar Senegal. Jammeh vormde een militaire regering maar beloofde wel de democratie te herstellen en schreef verkiezingen uit voor juli 1996. Ondertussen leed de economie veel schade door alle gebeurtenissen . Met name Engeland en de Scandinavische landen adviseerden toeristen om niet naar Gambia af te reizen. Pas eind 1995 kwam het toerisme weer wat op gang. In de jaren 1996 en 1997 werd de parlementaire democratie weer herstelt met een nieuwe grondwet, werd Jammeh als nieuwe president gekozen en vonden er algemene verkiezingen plaats. De nieuwe partij van Jammeh won, onder protesten van zijn tegenstrevers, met 56% van de stemmen. Ook het buitenland was het niet eens met het verloop van de verkiezingen. Toch bleef Jammeh populair onder de gewone bevolking. Jammeh op zijn beurt kondigde vergaande plannen aan met betrekking tot de infrastructuur en de economie. Ook werd er een nieuwe vlieghaven gebouwd en werd beloofd dat er ziekenhuizen en scholen in het binnenland gebouwd zouden worden. Eind 1997 publiceerde het tijdschrift The New African een artikel over miljoenen dollars aan ontwikkelingshulp die op buitenlandse bankrekeningen terecht zouden zijn gekomen. Ook zou met de mensenrechten gesold worden. Ondanks deze negatieve publiciteit lijkt het er op dat Jammeh op dit moment de enige is die Gambia de broodnodige stabiliteit kan bieden.